Stakingsrecht

Het stakingsrecht behoort tot de rechten op vereniging en vergadering.

In het VN-verdrag (EcSoCu) is het recht op staking vastgelegd. Staken mag als dat in overeenstemming met de wetten van het land wordt gedaan. Men mag niet worden gedwongen tot staking, zoals ook lidmaatschap van een vakvereniging niet verplicht mag worden gesteld. Stakingen mogen worden beperkt op grond van overwegingen van openbare orde of van onevenredige schade.

Het verbod op staking door spoorwegpersoneel en ambtenaren werd begin jaren tachtig uit het Nederlandse Wetboek van strafrecht geschrapt, maar in 1983 werd een staking bij de posterijen door de rechter verboden wegens de schade die deze zou toebrengen aan derden.

Stakingsrecht in Nederland

Het stakingsrecht is niet terug te vinden in de Nederlandse wetgeving. Het is gebaseerd op het Europees Sociaal Handvest (ESH) uit 1961 van de Raad van Europa, waarvan 47 Europese landen lid zijn. Beperking van het stakingsrecht is alléén mogelijk als dit dringend noodzakelijk is, omdat de bescherming van rechten en vrijheden van anderen en de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden noodzakelijk is.

Op 19 juni 2015 heeft de Hoge Raad uitgesproken dat twee eerdere regels niet meer gelden: een staking behoeft geen ‘laatste middel’ te zijn en hoeft niet meer tevoren te worden aangekondigd. Volgens de Hoge Raad moet de toelaatbaarheid van een staking worden vastgesteld aan de hand van criteria zoals:

  • De aard en duur van de actie.
  • De verhouding tussen de actie en het daarmee nagestreefde doel.
  • De daardoor veroorzaakte schade aan de belangen van de werkgever of derden, en de aard van die belangen en die schade.
  • De effecten op kwetsbare personen, zoals patiënten, bejaarden, jongeren en gehandicapten.

Meer over dit onderwerp