De minister-president heeft de schijn tegen

Hoe hard loopt premier Rutte voor zijn eigen mensenrechtenbeleid? Zo hard dat hij tijdens de komende economische missie in China opheldering gaat vragen over de in detentie vermiste dichter Nurmemet Yasin? Of aandringt op de vrijlating van Su Changlan en andere vrouwen die vreedzaam tegen huiselijk geweld protesteerden? Gaat hij opkomen voor de tot levenslang veroordeelde academicus Ilham Tohti, die niets anders deed dan zijn mening via internet verspreiden?

De minister-president heeft de schijn tegen. Tijdens zijn vorige handelsmissie naar China kondigde Rutte weliswaar aan dat ‘harde mensenrechten’ op korte termijn besproken zouden worden, maar delegeerde hij deze gesprekken naar de mensenrechtenambassadeur. Zo hoefden de premiers Rutte en Li geen woorden vuil te maken aan minder aantrekkelijke kwesties als willekeurige detentie en marteling. Dit tot groot verdriet van de winnares van de Nederlandse Mensenrechtentulp, Ni Yulan. ‘Hoe kun je nou over economische ontwikkeling praten zonder het over de mensen zelf te hebben?’ sprak ze in Nieuwsuur.

Strategische prioriteiten in ons mensenrechtenbeleid, zoals het beschermen van de vrijheid van meningsuiting en steun aan mensenrechtenverdedigers, lijken slechts op (hoog) ambtelijk en diplomatiek niveau aan de orde te komen. Dat Rutte in 2013 van een discussie op het hoogste niveau in 2013 afzag was niet alleen een bedenkelijk politiek signaal, het is ook tegen de afspraken. In het Nederlandse mensenrechten- en Chinabeleid is immers afgesproken dat bewindspersonen bij buitenlandse bezoeken mensenrechten aan de orde stellen, inclusief individuele zaken. Gesprekken over een verdwenen dichter, een vrijdenker als Tohti, en de vrouwenrechtenactivisten die tot doelwit van de Chinese regering zijn geworden, horen er gewoon bij. De reis die Rutte deze maand naar China maakt biedt hem de kans om dit te herstellen.

Mensenrechten zijn, in de woorden van onze eigen regering, de ‘hoeksteen van ons buitenlands beleid,’ en de bescherming van vrijheid van meningsuiting en mensenrechtenverdedigers een prioriteit. Nederland wil daarbij in het bijzonder opkomen voor vrouwen, en voor de uitbanning van geweld tegen hen. Het ligt dus voor de hand dat de premier vragen gaat stellen over de dreigende levenslange opsluiting van vrouwenrechtenactiviste Su Changlan en de arrestatie van de andere vrouwen. Zij strijden immers tegen huiselijk geweld en voor seksuele reproductieve rechten.

Amnesty International roept de premier op om tijdens zijn ontmoetingen met Chinese autoriteiten frank en vrij voor Su en andere mensenrechtenverdedigers te pleiten, en zich hierover publiekelijk te uiten. Gesprekken van de mensenrechtenambassadeur met Chinese ministers, diplomaten of ambtenaren zijn een welkome aanvulling op deze inzet, maar komen volgens de afspraken niet in de plaats van dergelijke gesprekken tussen premiers en ministers.

De inzet op het hoogste niveau voor mensenrechten in China is meer dan ooit nodig: Sinds Xi Jinping aan de macht is gekomen zijn meer dan duizend mensenrechten-verdedigers achter slot en grendel gezet. Dat is een krachtige veroordeling waard, al was het maar in ons eigen belang. De prominente Chinese advocaat Teng Biao waarschuwt maar alvast dat Chinese burgers zich later zullen herinneren welke westerse regeringen kortzichtig voor handel kozen in plaats van mensenrechten. ‘Stop Dancing with Dictators,’ roept hij hen op, en ‘steun mensenrechtenactivisten die de dictatuur in China uitdagen’.

Er is politieke visie en wil nodig om China op haar mensenrechtenverplichtingen te wijzen, en een doortastende mentaliteit. Het zou de premier moeten aanspreken. Was niet één van de campagneleuzen van zijn partij ‘Aanpakken, niet afschuiven’?