
Raga Kogoya zit op een bed in een gastenverblijf van katholieke nonnen midden in de stad Wamena in West-Papoea. De stad is een knooppunt van vluchtwegen naar de rest van West-Papoea. Hier kan ze vrijuit spreken. Op de scooter kwam ze naar de stad, met haar jongste zoon van 12 die steeds verlegen wegduikt. Nadat zij met haar vier kinderen in 2018 voor de zoveelste keer op de vlucht sloeg voor Indonesische militairen, keerden ze niet meer terug naar hun dorp. Na een dagenlange tocht door de hooglanden kwamen ze uiteindelijk aan in de Baliemvallei, waar ze nog steeds wonen, samen met andere ontheemde Papoea’s.
Kogoya is een van de naar schatting 80 duizend Papoea’s die op de vlucht zijn geslagen in eigen land. Duizenden bivakkeren in de jungle, honderden leven op de rand van de dood, tientallen sterven. De VN dringen al drie jaar aan op het toelaten van internationale hulporganisaties tot de ontheemde Papoea’s, maar Indonesië houdt de grenzen gesloten. In dat afgesloten land zijn volgens schattingen van Amnesty International sinds de jaren zestig al meer dan 100 duizend Papoea’s vermoord.
Strijden met het woord
Raga Kogoya was 17 toen ze van haar vader een tas, een schrift en een pen kreeg met de boodschap: wij blijven vechten in de jungle, jij gaat naar de universiteit om onze strijd met het woord te voeren. In de jungle hielden de guerilla’s van het Papoease bevrijdingsleger zich schuil.
Haar vroegste herinneringen gaan over Indonesische soldaten, die keer op keer haar geboortedorp binnenvielen, op zoek naar vrijheidsstrijders. Als de soldaten kwamen, vluchtte haar moeder met de andere gezinnen de bossen in, om pas weer naar huis terug te keren als ze verdwenen waren. Haar jongste broer heet Igulme, wat ‘bij de waterval’ betekent, omdat hij ver van huis onder het razende geluid van een waterval ter wereld kwam.
‘Ik ben bang dat ze me op een dag ontvoeren en in een donkere hoek m’n keel doorsnijden’
Getrouw aan de woorden van haar vader ontpopte Kogoya zich tot een gedreven activist. Ze spreekt zich uit tegen elke vorm van onrecht tegen haar volk, waarvoor ze talloze keren in de gevangenis terechtkwam. De laatste jaren groeide ze uit tot woordvoerder van de honderden IDP’s (internally displaced people oftewel intern ontheemde personen) die net als zij uit de hooglanden gevlucht zijn. Sinds ze in contact kwam met mensenrechtenorganisaties in het buitenland, is ze niet meer bang om opnieuw in de gevangenis te belanden. Ze weet zich gezien door buitenlandse ogen. ‘Maar ik ben wel bang dat ze me op een dag ontvoeren en in een donkere hoek m’n keel doorsnijden of me vergiftigen.’
De Morgenster
Niet lang kan Kogoya op het bed in het gastenverblijf blijven zitten. Ze heeft last van haar nieren sinds de militairen haar schopten toen ze op de grond lag bij een van haar arrestaties. Moeizaam gaat ze op de stoel naast het bed zitten. Haar dreadlocks worden bijeengehouden door een gehaakte versie van de Morgenster, de verboden vlag van West-Papoea. Die vlag duikt overal op in de straten van Wamena, op T-shirts en tassen van stof, maar wie het waagt de Morgenster te hijsen, riskeert een gevangenisstraf van jaren.
De Morgenster werd op 1 december 1961 voor het eerst gehesen, in een vervlogen tijdperk. West-Papoea was nog Nederlands-Nieuw-Guinea en de vlag was het symbool van de onafhankelijke staat die in het verschiet lag. Als laatste koloniale daad was Nederland de Papoea’s aan het klaarstomen voor zelfbeschikking. Twee jaar later kwam aan dat scenario abrupt een einde met de machtsovername door Indonesië.
‘Wij hebben recht op een eigen staat, waar we kunnen zeggen en doen wat wij willen’
Nederland had bij de machtsoverdracht bedongen dat de Papoea’s op termijn zelf hun toekomst mochten kiezen: binnen of buiten Indonesië. In 1969 kozen zij voor aansluiting bij Indonesië, in een referendum waarvan de onrechtmatigheid later onomstotelijk is aangetoond. Nederland en de rest van de internationale gemeenschap keken weg en bleven wegkijken. ‘In onze cultuur zeggen we: na de geboorte van een kind sta je het nooit af aan een ander om het op te voeden. Maar dat is precies wat Nederland met de Papoea’s heeft gedaan. Nederland stond aan de wieg van ons land, maar heeft ons afgestaan aan Indonesië. Daarom moet Nederland als eerste zijn mond opendoen in de VN en naar West-Papoea komen om met ons te praten. Niet met de Indonesiërs.’
Bodemschatten
Opeens klinken buiten gedempte geluiden. Geroutineerd kijkt Kogoya over haar schouder, gewend om op haar hoede te zijn voor informanten van de politie. Buiten legt een Indonesische vrouw tergend langzaam een deken te drogen over een heg, precies onder het raam waar Kogoya zit. Als de vrouw weer weg is, zegt ze: ‘Wij hebben recht op een eigen staat, waar we kunnen zeggen en doen wat wij willen.’
Mijnbouw vernietigt de Grasberg, de heilige moederberg voor de Papoea’s die hier al eeuwen wonen
Sinds het vertrek van Nederland zijn het de Indonesische staat en buitenlandse bedrijven die in West-Papoea doen wat ze willen. Het Amerikaanse mijnbouwbedrijf Freeport-McMoRan had al een concessie van de Indonesische regering op zak voordat het referendum onder de Papoea’s was gehouden. De Freeport-mijn groeide uit tot de grootste goudmijn ter wereld en de op een na grootste kopermijn. Beschermd door het Indonesische leger graven dagelijks duizenden mijnwerkers naar de bodemschatten, met verwoestende gevolgen voor de Grasberg, de heilige moederberg voor de Papoea’s die hier al eeuwen wonen.
Raga Kogoya groeide op in de schaduw van de Grasberg, in de streek Nduga, een brandpunt van de strijd tussen het Indonesische leger en de vrijheidsstrijders, onder aanvoering van haar neef Egianus Kogoya. Onder zijn leiding ontvoerden de strijders twee jaar geleden de Nieuw-Zeelandse piloot Philip Mehrtens, die pas in de herfst van vorig jaar vrijkwam. Sinds de ontvoering is Nduga een van de Red Zones, waar soldaten zich permanent in de dorpen hebben genesteld.
Red Zones
Terug naar Nduga kan Kogoya niet meer. Militairen namen hele dorpen over, en staken huizen en kerken in brand. Het leger heeft de Red Zones met checkpoints van de buitenwereld afgesloten. Wat zich daar precies afspeelt is volkomen onduidelijk.
Als Egianus Kogoya vroeger uit de jungle naar het dorp kwam, zei hij altijd tegen de jongste zoon van Raga: ‘Bid voor mij’. ‘Hij wist dat Abednego priester wilde worden’, zegt Raga Kogoya. ‘Hij wil Papoea’s in nood helpen. Al mijn kinderen hebben ambities die onze situatie weerspiegelen.’ Haar oudste dochter zat in haar buik toen zij voor het eerst in de gevangenis zat. ‘Zij wil advocaat worden omdat ze weet hoe moeilijk het is om als Papoea een advocaat te vinden. Mijn tweede kind, een zoon, wil dokter worden omdat hij weet hoe moeilijk het is voor een Papoea om een goede dokter te vinden. En mijn derde zoon wil chef-kok worden omdat hij weet hoe moeilijk Papoea’s aan goed voedsel kunnen komen.’
De op de vlucht geslagen Papoea’s in de Baliemvallei en de hooglanden hebben gebrek aan alles: voedsel, medicijnen, scholen voor de kinderen, een dak boven hun hoofd. Tieners zo jong als 13 jaar sluiten zich aan bij het bevrijdingsleger. Niet omdat ze gerekruteerd worden, zegt Kogoya, maar omdat ze geen andere toekomst zien. ‘De wereld moet weten wat hier gebeurt’, zegt ze, als ze op haar scooter stapt om naar haar tijdelijke huis terug te rijden. ‘Nederland in de eerste plaats.’