Zdravko Tolimir

De blijdschap en woede over de vrijspraken van het Joegoslavië-tribunaal voor de Kroatische generaal Ante Gotovina en van de voormalige premier van Kosovo Ramusj Haradinaj eisten deze week alle aandacht op. De levenslange gevangenisstraf die de Bosnisch-Servische generaal Zdravko Tolimir deze maand kreeg stond daardoor wat in de schaduw maar is een even opmerkelijke en belangrijke uitspraak. Tolimir was de rechterhand van generaal Mladic – hij was volgens het vonnis de ogen en oren van zijn superieur – en werd net als zijn baas aangeklaagd voor de genocide in Srebrenica. Het vonnis verwijst, behalve naar Mladic, ook naar een andere verdachte van het tribunaal, de politieke baas van de Bosnische Serviërs, Radovan Karadzic, in het bijzonder zijn opdracht aan het leger om voor de inwoners van Srebrenica ‘een ondragelijke situatie te creëren van totale onveiligheid en zonder hoop op overleving’. De onschuldpresumptie van verdachten voor het tribunaal is een lastige kwestie.

Het opmerkelijke van het Tolimir vonnis is dat het, net als in de Gotovina-zaak, een meerderheidsbeslissing: Tolimir had volgens één van de drie rechters vrijgesproken moeten worden. Deze rechter vond niet alleen dat er onvoldoende bewijs was voor het feit dat Tolimir wist dat er op grote schaal werd gemoord door zijn manschappen maar ook dat niet was aangetoond dat het Bosnisch-Servische leger de bevolking van Srebrenica had geterroriseerd. Hiermee wijkt deze rechter wel heel erg af van de bevindingen en eerdere beslissingen van het tribunaal.

De Tolimir en de Gotovina zaken tonen aan dat het internationale strafrecht grote marges van interpretatie laat. Dat is eigen aan het recht in het algemeen en is op zich niet problematisch. Maar de meningsverschillen in deze twee zaken zijn zo groot en zo fundamenteel dat ze niet meer zijn uit te leggen op basis van juridische nuances. Dat is wel een probleem.