Om de tijd te doden, roken de rebellen een waterpijp in Darfur
© Jan-Joseph Stok

‘Welkom in Darfur, dit is ons leven’

In Darfur strijden rebellengroepen al zes jaar lang tegen het regeringsleger en Janjaweed-milities. Journalist Elwin Verheggen en fotograaf Jan-Joseph Stok trokken een maand lang met rebellen van SLA-Unity door de Sudanese regio.

Karoya Laban – Ali zit onder de bloedvlekken. Als hij de schotwond in zijn linkeronderarm laat zien, met een eenvoudig verbandje verbonden, klinkt er gepiep vanuit zijn borstzak. Hij neemt zijn nieuwe Thuraya-satelliettelefoon op. ‘Ben jij Abdullah?’, vraagt iemand aan de andere kant van de lijn. ‘Nee’, antwoordt Ali bars. ‘Waar is Abdullah, weet je waar hij is? Zeg me alsjeblieft waar mijn broer is!’, klinkt het door de telefoon. Ali: ‘Weet je waar wij hem naartoe gestuurd hebben? Hij heeft veel burgers vermoord, dus hebben wij ook hem gedood.’ Huilend verbreekt de man aan de andere kant de verbinding. Ali en onze tolk schaterlachen.

Zwarte zonnebrillen

Dit is Darfur. Al zes jaar lang strijden rebellengroeperingen tegen het regeringsleger en, voornamelijk Arabische, Janjaweed-milities. Met de rebellen van SLA-Unity (zie kader)reizen we van eind januari tot eind februari 2009 illegaal, zonder visum, door het conflictgebied, vermomd met gezichtsbedekkende tulbanden en zwarte zonnebrillen.

Als we Ali, een van de rebellen, op 11 februari treffen met zijn satelliettelefoon, een kilometer buiten het dorpje Wada’ah in noord-Darfur, wordt duidelijk dat we voorlopig niet verder kunnen. We zitten vast in een woestijnachtig gebied, met vergeeld gras en hier en daar wat bomen. Onze terugweg naar de Tsjadische grens is voorlopig te gevaarlijk door de aanwezigheid van regeringsgrondtroepen.

Een kamp van ruim vijfhonderd rebellen en zo’n veertig jeeps verplaatst zich om de paar dagen, om zo onzichtbaar mogelijk te zijn voor de vijand

De ochtend ervoor vormden we, dertig kilometer verder, nog een mobiel legerkamp in een stuk niemandsland. Een kamp van ruim vijfhonderd rebellen en zo’n veertig jeeps dat zich om de paar dagen verplaatst, om zo onzichtbaar mogelijk te zijn voor de vijand.

De rebellen wachtten op twee Toyota Landcruisers met hun mannen, vanuit het Tsjadische grensgebied. Maar de jeeps reden ’s ochtends vlakbij Wada’ah in een hinderlaag van regeringssoldaten en Janjaweed-strijders op kamelen en paarden. Ze belden met hun satelliettelefoon naar het legerkamp, waarna een groot deel van de groep al schreeuwend naar de auto’s rende en wegscheurde. Er ontstond een urenlang gevecht waarbij twintig rebellen uit ‘onze’ groep gewond raakten en er zes omkwamen. Ook stierven vele tientallen regeringssoldaten en tientallen burgers. Toen het een dag later veilig genoeg was, werden we weer bij de groep gevoegd.

Niemandsland

Onze problemen waren al eerder begonnen. Na krap een week reizen met twee Landcruisers vanuit Tsjaad komen we aan in zuid-Darfur. We bevinden ons in een stuk niemandsland, twintig kilometer ten noorden van het stadje Muhajirya. ‘Goed dat jullie er zijn, dan kunnen jullie de wereld vertellen dat die lafaards weer ongewapende burgers bombarderen’, zegt rebel Alhadiy Djoama (24) boos. Hij zit op een Perzisch tapijt onder een boom en luistert op een oude cassetterecorder naar Bob Marley.

Alle auto’s zijn ingesmeerd met opgedroogde modder. Door de bladeren zien de bommenwerpers, vaak omgebouwde, Russische Antonov-vrachtvliegtuigen, de jeeps niet. ‘Er mag niets glinsteren, daar richten de Antonovs op’, verklaart Djoama.

Gewend aan vliegtuigbommen

‘Ze bombarderen hier al een paar weken, dag en nacht’, vertelt hij op een toon alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Hij is gewend geraakt aan de vliegtuigbommen. In 2003 verruilde hij een bestaan als taxichauffeur in het dorpje Degrsy in zuid-Darfur in voor dat van rebel. ‘Ik ben tegen de regering gaan strijden omdat die mijn leefomgeving weigert te ontwikkelen.’ Djoama lurkt aan een waterpijp met aardbeientabak.

De middelbare school was te ver, zodat hij na het basisonderwijs niet verder kon leren. Djoama’s familie moet dagelijks uren lopen voor water; elektriciteit en gezondheidszorg ontbreken. Volgens Djoama wijst de geschiedenis uit dat geweldloos verzet niet werkt, omdat het dictatoriale regime je dan achter de tralies zet. In 1988 werd bijvoorbeeld een van de SLA-Unity-rebellen kort gevangengezet en weggestuurd van de universiteit in Khartoem. Hij was medeorganisator van een studentendemonstratie tegen het bewapenen van Arabische milities in Darfur.

Arabische regeringshuurlingen

Djoama is Arabier. Het conflict in Darfur, waarbij al zeker driehonderdduizend doden vielen en 2,5 miljoen mensen ontheemd raakten, wordt vaak afgeschilderd als een etnische strijd tussen de Arabieren van het regeringsleger en de niet-Arabische, Afrikaanse stammen. Maar SLA-Unity telt ook vele honderden rebellen van Arabische komaf. Al vanaf het begin van het conflict in 2003 sloten individuele leden van Arabische stammen zich aan bij de rebellengroepen, die verder vooral rekruteren onder Afrikaanse stammen.

Als reactie op de opstand in Darfur probeerde de door Arabieren gedomineerde regering in Khartoem echter lokale Arabische milities in te huren. Het regeringsleger had zelf de handen vol aan het conflict in zuid-Sudan. De Arabische regeringshuurlingen werden al snel berucht als de Janjaweed. Tot ongenoegen van Djoama sloten sommigen van zijn vrienden en neven zich bij hen aan.

Je moet je eigen mensen aanvallen voor een paar rotcenten

Volgens hem worden ze alleen maar ‘gebruikt’. ‘Je moet je eigen mensen aanvallen voor een paar rotcenten.’ Hoofdschuddend dooft hij de waterpijp. Het is zeven uur ’s avonds en bijna donker. Er mag geen licht meer gebruikt worden. Net als de rebellen liggen we op een kleedje op de harde grond, in een pluche deken onder de sterrenhemel. Van ruim dertig graden koelt het snel af naar een graad of tien.

Diep in de nacht worden we opgeschrikt door bombardementen tientallen kilometers verderop. De rebellen om ons heen slapen rustig door, maar wij schrikken ons wezenloos. Nog een uur lang klinkt het gezoem van de vliegtuigmotor. Daarna wordt het stil.

Harde grondexplosies

Vanaf de volgende ochtend horen we dat zoemende geluid de hele dag. In de felblauwe lucht glinstert een rondcirkelende witte Antonov. Hij vliegt te hoog om de bommen te zien vallen, maar de rookpluimen die ontstaan na doffe, harde grondexplosies zijn geregeld zichtbaar, soms op nog geen kilometer afstand.

De rebellen verwachten een grondoffensief en willen ons nergens mee naartoe nemen. De meeste jeeps blijven onder de bomen staan, op enkele patrouillerende wagens na.

De situatie doet surrealistisch aan. In zeven sessies kiepert de Antonov zo’n twintig bommen uit de laadklep. Maar de rebellen doen alsof er niets aan de hand is, ze lijken te genieten van een welverdiende rust. Ze hangen onverstoord rond, luisteren muziek, roken waterpijp en leggen een kaartje. Buiten het zicht van de commandanten wordt door sommigen stiekem een jointje gerookt of lokaal gestookte whisky gedronken. Anderen zijn strenggelovig en moeten daar niets van hebben, maar niemand stoort zich aan elkaars gedrag.

Drie weken lang bombardementen

Het offensief dat gaande is draait om het stadje Muhajirya, strategisch gelegen langs doorvoerwegen in zuid-Darfur. Half januari namen de door Tsjaad gesteunde rebellen van JEM (Justice and Equality Movement) de stad in, nadat ze er slaags waren geraakt met een regeringsgezinde groep. Naast de inzet van grondtroepen bombardeerde het regeringsleger de regio ongeveer drie weken lang, dag en nacht. Tientallen burgers kwamen om het leven en zo’n dertigduizend sloegen op de vlucht.

We zijn er tegen het eind van dit offensief. De JEM verlaat op de avond van 3 februari Muhajirya en ook wij vertrekken. Als ’s avonds de communicatie tussen de Antonov-piloot en de naderende grondtroepen op de fm-frequentie van de radio te horen is, rennen we met honderden militieleden naar de jeeps. Volgens rebellen is er een overmacht van een paar honderd regeringsauto’s en tanks op komst. We scheuren weg, zonder autoverlichting.

Zaklampen

Waarschijnlijk waren het de zaklampen die onze vluchtroute verraadden. Als we na tientallen kilometers rijden op onze kleedjes liggen te slapen, slaat een bom oorverdovend hard in – op ongeveer vijftig meter van ons vandaan. De grond trilt. De rebellen kijken even op en draaien zich weer om. Wij hebben ons hart in de keel. Maar een half uur later is het gezoem opeens gestopt.

De dood van zo dichtbij te zien, is eng. Met de ‘rustgevende’ gedachte dat Antonovs slecht kunnen richten en het vast een toevalstreffer was, vallen we in slaap.

Vroeg in de ochtend scheurt onze groep door naar het stuk niemandsland, dertig kilometer van Wada’ah. Op deze plek kunnen we burgerslachtoffers van het offensief spreken. Dat is ook de enige keer, omdat inmiddels op veel plekken grondtroepen en Janjaweed aanwezig zijn.

Djoama was bij meer dan zestig gevechten betrokken en raakte slechts twee keer gewond

Een kleine week, van vooral onder de bomen schuilen, later raakt onze groep in gevecht rond Wada’ah. Als we ons op 11 februari weer bij de honderden rebellen voegen die gevochten hebben, zien we Djoama weer. Hij is ongedeerd. Zelf denkt hij dat dat komt door de hijabs om zijn nek – leren zakjes en blokken, meestal gevuld met koranverzen – die bescherming moeten bieden. Hij was bij meer dan zestig gevechten betrokken en raakte slechts twee keer gewond.

Leraar Engels

Djoama verloor meer dan veertig vrienden. Maar dat went, benadrukt hij. ‘Als vrienden omkomen, vraag ik me vaak af waarom ik nog leef’. Hij is bezig asida te bereiden, een warme deegbol van tarwebloem. Samen met een uiensausje is dat de dagelijkse maaltijd, standaard op voorraad in alle jeeps en in tien minuten te bereiden. Djoama: ‘Ik zou het niet erg vinden om net als mijn maten te sterven voor het goede doel, maar liever zie ik het eind van het conflict. Vroeger wilde ik altijd leraar Engels worden aan de universiteit. Ik zou blij zijn als ik in de toekomst verder kan leren.’

Na het gevecht in Wada’ah moeten we wekenlang schuilen onder de bomen, om uit het zicht van de ruim aanwezige regeringsgrondtroepen te blijven. In de verte vinden geregeld bombardementen plaats. Om de paar dagen wisselen we van plek. Pas eind februari kunnen we aan de terugweg naar huis beginnen.

Vlakbij de Tsjadische grens zitten we opnieuw onder een boom, te kijken naar bombardementen in de verte. In het grens-gebied spreken we JEM-rebellen. ‘Welkom in Darfur, dit is ons leven’, zegt een van hen. We schudden ons hoofd en denken alleen maar aan morgen, wanneer dit leven ophoudt – voor ons.

SLA-Unity

SLA-Unity, naar eigen zeggen zo’n tienduizend man sterk, is een afsplitsing van de Sudan Liberation Army en bestaat uit een mix van stammen. Ook de rebellengroepering wordt, zij het in veel mindere mate dan de Janjaweed en het regeringsleger, in verband gebracht met mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdaden. In een rapport van de Verenigde Naties uit september 2008 wordt één incident vermeld: SLA-Unity-rebellen schoten in juni 2008 op burgers in het dorp Kheirban (noord-Darfur) omdat die weigerden nog langer ‘beschermingsgeld’ te betalen. Drie dorpelingen hielden er schotwonden aan over. ‘De verantwoordelijke is een commandant die zich toen al afgescheiden had van onze beweging’, stelt Suleiman Jamous, humanitair coördinator van SLA-Unity*.

Moreno-Ocampo

De beweging int volgens hem geen beschermingsgeld, maar alleen wat belasting van zakenmensen die werkzaam zijn in ‘hun’ gebieden. Ook wordt SLA-Unity verdacht van deelname aan een aanval op AMIS-peacekeepers in Haskanita in september 2007 waarbij tien blauwhelmen de dood vonden. Volgens Jamous heeft SLA-Unity daar niets mee te maken. Hoofdaanklager Moreno-Ocampo van het Internationaal Strafhof heeft afgelopen november een arrestatieverzoek ingediend tegen drie rebellen. De namen van deze drie personen zijn niet openbaar. ‘Als er iemand binnen SLA-Unity gezocht wordt, leveren we die persoon direct uit’, zegt Jamous. Er staan ook zeven rebellen op de lijst met 51 verdachten van oorlogsmisdaden die het Strafhof sinds 2005 hanteert. ‘We ondersteunen de internationale mensenrechten en zullen in de toekomst ook manieren vinden om lokale tradities die daar tegenin gaan, zoals vrouwenbesnijdenis, te stoppen’, zegt Jamous.

Amnesty International riep 8 juni 2006 op te protesteren tegen de detentie van Suleiman Jamous. Hij was gevangen genomen door een afsplitsing van de SLA die een maand daarvoor vrede had gesloten met de regering in Khartoem. Jamous had zich regelmatig publiekelijk uitgesproken tegen de oorlogsmisdaden van de leider van deze afsplitsing, Minni Minawi. Minawi’s beweging martelde en vermoordde volgens Amnesty ook gevangenen. Na een aantal weken gevangen te hebben gezeten, werd Jamous overgedragen aan de VN.

* Begin april werd bekend dat Suleiman Jamous is overgestapt van SLA-Unity naar JEM.

Tekst: Elwin Verheggen
Wordt Vervolgd, mei 2009