Arnon Grunberg
© Merlijn Doomernik

Opgelegde vaderlandsliefde – column van Arnon Grunberg

In zijn interessante boek De solidariteit van de schok schrijft Dennis de Gruijter over de Tsjechische filosoof Jan Patočka (1907-1977). ‘Tradities opnieuw invoeren of afdwingen is niets meer dan cynisme’, parafraseert De Gruijter Patočka. Het verdwijnen van tradities kan een enkele keer als vooruitgang worden beschouwd, bijvoorbeeld de traditie om homoseksualiteit als een zonde en ziekte te zien. Veel vaker roept de traditie die langzaam, of ook snel, aan belang verliest nostalgie en cultuurpessimisme op.

Kunstsubsidie, strijd tegen ontlezing, het instituut museum an sich, zijn voorbeelden van pogingen de traditie levend te houden, of in elk geval kennis over bepaalde tradities toegankelijk te maken voor een groot publiek. De gemeenplaats wil dat wie het verleden niet kent, gedoemd is het te herhalen – op die gemeenplaats is best wat af te dwingen. Misschien is het correcter te zeggen dat wie het verleden niet kent geen idee heeft wie hij is. Mensen zijn niet alleen bepaald door hun genetische eigenaardigheden, maar ook door hun cultuur. De mens die het verleden van zijn cultuur niet kent weet niet wie hij is.

Maar cultuur is geen homogeen, geïsoleerd fenomeen. De Nederlandse cultuur kan niet los worden gezien van bijvoorbeeld de Europese cultuur. De Nederlandse cultuur is voornamelijk bepaald door denkers, ideeën, stromingen die niet-Nederlands zijn.

Populaire cultuur is Amerikaanse cultuur: de ware vijand van het nationalisme in Europa

Het rechts-nationalisme probeert de mythe van de eigen cultuur, die nauw verbonden zou zijn met de natiestaat, nieuw leven in te blazen. Men veinst daarom dat de natiestaat zelf veel meer is dan een betrekkelijk kunstmatige poging uit allerlei kleine gehelen één groter geheel te maken.

Wie het verleden, oftewel de traditie, niet kent kan geloven dat de natiestaat er altijd was en dat zijn grenzen natuurlijk, onontkoombaar en vanzelfsprekend zijn. Wanneer tradities nieuw leven worden ingeblazen, is de traditie doorgaans slechts een poging om het wankele bouwsel van de natiestaat te ondersteunen. De Gruijter noemt ‘een vlag in het parlement of opgelegde vaderlandsliefde in het klaslokaal’. Waar de woorden ‘vaderlandse kunst’ opduiken gaat het nooit om kunst, maar om het dof geworden vaderland. Populaire cultuur in het Westen is Amerikaanse cultuur, of lijkt zo op Amerikaanse cultuur dat die daar nauwelijks van te onderscheiden is. Die populaire cultuur, en dat is de grote kracht ervan, is de grote vereniger. Men draagt dezelfde kleding, kijkt dezelfde series, luistert dezelfde muziek, en heeft dus hetzelfde referentiekader.

Maar het verlangen naar uniciteit is daarmee niet verdwenen. Men knutselt haastig een traditie in elkaar om de mythe van de eigen uniciteit vorm te geven.

Nationalisme in Europa heeft de bekende vijanden: vreemdelingen, moslims en de EU. Maar het durft niet uit te spreken wie zijn ware vijand is: de Amerikaanse cultuur. En het moet het lijk in de kast aan het zicht onttrekken: de eigen, dode traditie.