Eduard Nazarski
© Amnesty International / Karen Veldkamp

Namen

Als één onderwerp de krantenkoppen van de laatste tijd domineert‚ dan is het de toestroom van mensen uit landen waar het leven voor velen een hel is geworden.

In die koppen kun je terugzien dat de redactie nogal eens een probleem heeft. Namelijk: hoe noem je die mensen? Vluchtelingen is te smal. Want die term reserveren we voor degenen die het vege lijf redden voor geweld‚ gevangenschap of dood. Migranten is te breed‚ want daarmee doelen we juist op mensen die geen onmiddellijk gevaar lopen. Asielzoekers is onnauwkeurig‚ want lang niet iedereen komt met de bedoeling asiel (bescherming als vluchteling) te vragen. Gelukszoekers dan? Geluk zoeken deze mensen zeker. Maar het woord heeft al lang een onaangename associatie.

Over het gebruik van die termen bestaat er‚ in goed-Nederlandse traditie‚ een discussie tussen de rekkelijken en de preciezen. Amnesty behoort als mensenrechtenorganisatie tot het kamp van de preciezen. Internationaal recht legt voor de bescherming van vluchtelingen een verplichting op. Wie gegronde vrees voor vervolging heeft‚ mag niet worden teruggestuurd. Voor wie als migrant op zoek is naar een beter leven‚ in de praktijk vaak een vlucht uit een ellendig bestaan‚ is die plicht er niet.

Dus zegt Amnesty‚ net als de Nederlandse overheid‚ dat we onderscheid moeten maken. Ahmed die uit Syrië vlucht omdat zijn familie is vermoord‚ moet asiel krijgen. Armend die uit Albanië weggaat omdat er geen werk is‚ heeft dat recht op asiel niet.

Maar het internationaal recht‚ hoe belangrijk ook‚ heeft niet het laatste woord over rechtvaardigheid. Dat recht is bedoeld om een minimum aan zekerheden te garanderen. Het biedt geen uitsluitsel voor grotere gewetensvragen‚ zoals wat medemenselijkheid inhoudt. En evenmin voor nijpende maatschappelijke en politieke problemen‚ zoals dat talloze mensen bereid zijn desnoods hun leven te wagen om in een beter land een beter bestaan te vinden.

In zijn Nobelprijsrede zes jaar geleden pleitte Barack Obama voor ‘een voortdurende uitbreiding van onze morele verbeeldingskracht’. Die verbeeldingskracht is de leidraad van de rekkelijken. Verplaats je maar eens in Armend uit Albanië of Abdoul uit Guinée: hoeveel zou jij ervoor over hebben om je kinderen méér te bieden dan een uitzichtloos leven?

Ook dat ‘rekkelijke’ gezichtspunt heeft een naam in de mensenrechten: menselijke waardigheid. Die wordt genoemd in de eerste zinnen van het VN-Handvest en in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Respect voor de menselijke waardigheid‚ die trouwens wordt ingegeven door realiteitszin‚ gebiedt dat we werken aan de overweldigende ongelijkheid in de wereld. De waardigheid behoort de basis te zijn voor ons overheidsbeleid‚ maar zeker ook voor de toonzetting in het debat. En aan dat laatste schort het helaas nogal eens.