Horrorverhaal

In oktober dit jaar overleed Jean-Claude Duvalier aan een hartaanval‚ net zoals eerder zijn vader‚ Francois ‘Papa Doc’ Duvalier. Jean-Claude verdween al in 1986 van het politieke toneel in Haïti‚ maar alle grote kranten ter wereld vonden hem toch een in memoriammetje waard.

Allemaal vertelden ze hetzelfde‚ overbekende verhaal‚ van de vadsige ‘Baby Doc’ die Haïti – dat dankzij de uitbuiting door zijn vader toch al het armste land van het westelijke halfrond was – in nog grotere armoede had gestort. Hij had alle hulpfondsen‚ door internationale donoren barmhartig bestemd voor het hongerige Haïtiaanse volk‚ in eigen zak gestoken om er feest van te vieren en omdat zijn echtgenote‚ de mooie‚ maar slechte sloerie Michèle Bennett‚ in bontjassen wenste te paraderen in een land waar het altijd veertig graden Celsius is.

De necrologietjes voor Jean-Claude waren vaak geïllustreerd met een beroemd geworden foto van zijn huwelijksfeest. Michèle droeg iets op haar hoofd dat vast heel duur was en op een reusachtige sneeuwvlok leek. De bruiloft zou 3 miljoen dollar gekost hebben‚ terwijl het volk niets anders restte dan in lekke schuitjes naar Miami proberen te komen. Jean-Claude zou in de winsten van mensensmokkelaars gedeeld hebben en die in Louis Vuitton-tassen omgezet hebben.

Het echte verhaal van Haïti’s misère is schandaliger. Het begon in november 1963 met de moord op John F. Kennedy‚ de enige Amerikaanse president die weigerde de Haïtiaanse dictatuur te steunen. Papa Doc haatte hem erom. Hij heeft altijd volgehouden dat de aanslag op Kennedy heeft kunnen slagen dankzij de voodoovloek die hij over Kennedy had uitgesproken. Kennedy’s opvolgers‚ Lyndon Johnson en Richard Nixon‚ koesterden Duvalier als bondgenoot. In zijn retoriek presenteerde Duvalier zich als communistenhater‚ wat de VS belangrijker vonden dan de gruwelen die Duvalier beging in zijn martelkelder.

In 1971 overleed de oude Duvalier en kwam Jean-Claude‚ 19 jaar jong‚ op de troon. Nixon‚ op dat moment president van de VS‚ rook kansen. Hij bood Jean-Claude aan de Amerikaanse steun voort te zetten in ruil voor handelsvoordelen. Amerikaanse zakenlieden dienden voortaan vrijgesteld te zijn van Haïtiaanse im- en exportheffingen en van Haïtiaanse belastingen‚ en Jean-Claude moest beloven dat Haïtiaanse loontjes minuscuul en Haïtiaanse vakbonden verboden bleven. Jean-Claude‚ zonder Amerikaanse steun kansloos‚ tekende ervoor en kon feest blijven vieren.

Intussen streken meer dan tweehonderd Amerikaanse assemblagefabrikanten als gieren neer op Haïti om‚ belastingvrij‚ rechteloze Haïtiaanse sloebers baseball-ballen en Disney-shirts in elkaar te laten naaien. Aan de militaire dictatuur die Jean-Claude in 1986 opvolgde‚ beloofde de Amerikaanse president du jour‚ Ronald Reagan‚ de steun voort te zetten‚ in ruil voor verlaging van de Haïtiaanse importheffing op Amerikaanse rijst van 35 naar 3 procent.

De militairen tekenden en Haïti werd overspoeld door Amerikaanse rijst. Dankzij de subsidies voor Amerikaanse boeren was die zo goedkoop dat Haïtiaanse rijstboeren en masse aan de bedelstaf raakten. Daarna waren Haïtiaanse suikerboeren aan de beurt. Haïti exporteerde suiker‚ tot de gesubsidieerde Amerikaanse suiker er mocht worden gedumpt. Het kleine beetje export van cacao‚ sisal en katoen dat Haïti nog overhad‚ werd vermorzeld door nieuwe Amerikaanse importbarrières. Ten slotte exporteerde Haïti alleen nog wat kistjes mango’s en een paar pakken koffie. Die werden door internationale hulporganisaties geclaimd als bewijs voor het succes van hun landbouwontwikkelingsprojecten voor het arme ‘door de Duvaliers geruïneerde’ Haïti.

Terwijl Haïti tot de laatste drup werd uitgeknepen‚ waren Jean-Claude Duvalier en Michèle Bennett niet eens in de buurt. De Bonnie en Clyde van de ‘Caribische Goelag’ zaten zich te vervelen in hun ballingsoord aan de Franse Rivièra. Jean-Claude tufte heen en weer naar Cannes in zijn Ferrari en Michèle Bennett loste kruiswoordraadsels op en bestelde kleren. In het horrorverhaal van Haïti had Jean-Claude een bijrol‚ en niet meer dan dat.