‘Ben ik nog welkom in Nederland?’

Na het zoveelste verhitte debat in Nederland over de komst van vluchtelingen‚ denkt Minka Nijhuis terug aan haar Syrische kennissen. Beseffen ze in het Westen wel dat verreweg de meeste Syriërs noodgedwongen in eigen land achterblijven‚ vraagt ze zich af.

Net als ik met een grote bak koffie klaarzit om aan dit stuk te beginnen‚ verschijnt de boodschap van mijn Syrische kennis Majad op mijn computerscherm.

‘Hallo. Herinner je je hem?’‚ staat er bij de foto van een jongeman. Ik herken Abdul‚ een Syrische rebel die Majad en ik half oktober bij het ziekenhuis van de Turkse grensplaats Kilis tegenkwamen. Hij had net zijn gewonde broer naar de operatiezaal gebracht en pafte een zoveelste sigaret weg in de herfstzon. Hij vertelde dat in zijn dorp in het noorden van de provincie Aleppo burgers door bommen waren geraakt. Gestreste reddingswerkers en een arts op de plek des onheils die Majad en ik vervolgens belden voor meer informatie‚ hadden geen tijd voor vragen. Ze hadden dringender zaken aan hun hoofd.

Verder sprokkelend naar informatie stuitte ik op de eerste aanwijzingen dat het Russische bommen waren die vijf huizen van het dorp hadden getroffen. Sinds eind september neemt Rusland met gevechtsvliegtuigen deel aan de oorlog in Syrië. De meeste missies worden niet uitgevoerd boven het kalifaat van IS‚ maar op plekken waar andere rebellengroepen een bedreiging vormen voor de troepen van president Bashar al-Assad.

Abdul nam ons in het ziekenhuis mee naar een andere gewonde strijder van het Vrije Syrische Leger. Nog wat wazig van de narcose liet de verbonden patiënt op zijn mobieltje een foto uit betere tijden zien‚ waarop hij als plaatselijke ster rondrende op het voetbalveld. Maar eigenlijk was hij bouwvakker. Ze grapten dat hij straks‚ ooit‚ als het vrede was‚ in ieder geval niet zonder werk zou zitten. Abdul deelde de bananen uit die op het nachtkastje lagen. Daarna trok hij uit de kast een doosje tissues. De geur van de geïmpregneerde doekjes deed me aan baby’s denken. Het had iets extra aandoenlijks‚ na al die bravoure van zojuist.

Er zitten dubieuze types bij de gewapende oppositie, maar Abdul leek er daar niet een van.

Er zitten behoorlijk dubieuze types bij de gewapende oppositie‚ maar op het eerste gezicht was Abdul er daar niet een van. Hij kwam eerder over als een plattelandsjongen die in het conflict beland was geraakt en die nu vond dat hij niet kon vertrekken uit zijn land omdat al te veel mensen dat hadden gedaan.

Ik zal niet meer zelf kunnen toetsen of mijn sympathieke indruk klopt‚ want Abdul is bij een luchtaanval even ten noorden van Aleppo omgekomen. Daar ging dat berichtje van mijn kennis Majad over. Het verhaal op mijn computerscherm ontvouwt zich verder. Schokkerige beelden tonen hoe ook het dorp Hayan‚ waarover Abdul eerder vertelde‚ opnieuw getroffen is‚ vermoedelijk weer door Russische gevechtsvliegtuigen. ‘Is daar iemand? Is daar iemand?’‚ roept de filmende burgerjournalist Abu Nour naar een rookpluim rond de huizen. ‘Godzijdank‚ we zijn ongedeerd’‚ antwoordt een vrouwenstem. Uit het stof doemen een man‚ een vrouw en vijf kinderen op. De journalist rent naar nieuwe plekken waar bommen inslaan. Hij zoomt in op brokken puin waaruit het geluid van huilende kinderen klinkt. Dan stopt het filmpje. Een volgende bom heeft Abu Nour gedood.

In de val

Als ik in Nederland voor de zoveelste keer de verhitte discussies volg over de vluchtelingen en de problemen die zij ons zouden bezorgen‚ vraag ik me af in hoeverre bekend is dat de meeste Syriërs‚ vaak noodgedwongen‚ in eigen land achterblijven. Terwijl de bommen dag in‚ dag uit‚ uur na uur verder dreunen.

Het overgrote deel van de aanvallen op burgers komt vanuit regeringsgebied‚ maar de gewapende oppositiegroepen laten zich evenmin onbetuigd in wijken waar burgers wonen. De teller staat op honderden Syrische burgerdoden‚ alleen al sinds september. En sindsdien zijn vanwege de verhevigde gevechten alleen vanuit Noord-Syrië al tienduizenden mensen op de vlucht geslagen. De meeste ontheemden zitten in de val‚ nu de grens met Turkije vrijwel alleen nog te voet over te steken is‚ via een smokkelaarsroute die geregeld wordt beschoten door Turkse grenswachten.

Ik zou iedereen de berichten willen laten lezen van de gedeserteerde politiecommandant die ik vorig jaar ontmoette in de frontlinie rond Aleppo. We hielden contact na mijn bezoek. Hij had het vaak over zijn gehandicapte zoon wiens gezondheid snel verslechterde nu medische behandeling onmogelijk was geworden. Meestal klonk hij enigszins berustend en zonder zelfbeklag‚ maar een enkele keer sprak wanhoop uit zijn berichten. ‘Vorige week vielen er vaatbommen naast ons huis neer. De week daarvoor kwamen er ook al mensen en kinderen om. Is het mogelijk dat de wereld toekijkt en niets anders doet dan die bommen veroordelen? We zijn elk vertrouwen in de wereld kwijt.’

Ook in zijn woonplaats nemen de bombardementen toe‚ lees ik in een recent bericht van hem. Voor het eerst denkt hij over vertrekken. ‘Ik wil u niet ontrieven‚ maar weet u een manier om Nederland te bereiken?’

Ik tik en hertik mijn antwoord‚ maar als ik op de verzendknop druk‚ klinken de zinnen nog even loos als toen ik begon met schrijven.

We willen weg, maar we durven de kleine jongens niet mee te nemen op de boot.

Nadat ik de politiecommandant vorig jaar had gesproken‚ logeerde ik even buiten Aleppo bij een gezin waarmee hij bevriend was. Het huis was overvol met familie en schoonfamilie‚ zoals dat gaat bij gezinnen op het platteland. Tot laat in de avond hielpen de moeder en een schoondochter de twee jongste zoontjes van het gezin met hun huiswerk. Alleen toen het raam trilde van een inslag in de verte‚ viel er even een stilte.

De moeder gaf overdag thuis les aan andere kinderen uit het dorp. Oorlog of geen oorlog‚ kennis is belangrijk‚ zei ze. We sliepen die nacht onder een berg van dekens‚ zij aan zij‚ met de kleintjes om ons heen. Als we de helikopters hoorden die de beruchte vaatbommen afwerpen‚ speurde een van de oudste zoons de nachtelijke hemel af. Al te veilig was het toen dus ook al niet‚ maar het lijkt me niets vergeleken met de bombardementen die nu over hun hoofden scheren.

De moeder laat half oktober via haar zoon per Skype van zich horen: ‘We willen weg‚ maar we durven de kleine jongens niet mee te nemen op de boot.’

Ik denk ook aan Anas‚ bij wie ik vorig jaar logeerde in Aleppo in het appartement van zijn oudere broer‚ een journalist. Zelf werkt Anas met ontheemde kinderen op het platteland. De woning bevond zich in een uitgestorven  ven straat‚ waar alleen brokken puin herinnerden aan de overburen die daar hadden gewoond. Ook de huizen verderop waren vrijwel allemaal geraakt. De ramen van het appartement waren met stenen en zandzakken dichtgestopt. Maar de tv met de melancholieke klanken van de Libanese zangeres Feyruz‚ de kopjes pikzwarte koffie‚ en de wifi verschaften een cocon van valse veiligheid.

In het donker ging de herrie door. Vliegtuigen‚ helikopters‚ inslagen van bommen en raketten. Na een tijdje gaven we het tellen van de ontploffingen op.

Voordat ik vertrok uit het appartement van Anas schreef ik voor de grap een boodschap op de ballonnen die ik achterliet voor de kinderen met wie hij werkte: ‘Geen bommen meer‚ alsjeblieft.’ Diezelfde dag knalde een bomscherf naar binnen. Anas had het vege lijf kunnen redden doordat hij de fluittoon herkende en de deur uit sprintte. Hij stuurde een foto van de ballon die het op wonderbaarlijke wijze had overleefd. Hij sliep er voortaan mee in bed. ‘Dat ding brengt geluk’‚ schreef hij. Het is alweer maanden geleden dat hij voor het laatste reageerde op mijn berichten. Hoe is het met je‚ Anas?

Lege kantoren

Samir – een pseudoniem – is een Syrische collega die Nederland heeft bereikt. Behalve een rugzakje nam hij zijn journalistieke nieuwsgierigheid mee. Hij vraagt me dan ook de oren van het hoofd nu we elkaar  regelmatig treffen. ‘Kunnen we daar niet wonen?’‚ wijst hij al kort na aankomst naar de lege kantoorgebouwen die we op weg naar het asielzoekerscentrum in Rosmalen voorbijrijden.

Met Google Translate bestudeert Samir de opmerkingen over asielzoekers. ‘Alsof we roofdieren zijn’

Net als veel anderen is hij voortdurend online om het contact met achtergebleven dierbaren te onderhouden. Zo belandt hij af en toe ook in de riolen van de Nederlandse virtuele wereld. Met Google Translate bestudeert hij de negatieve commentaren over asielzoekers op de sociale media. Aanvankelijk reageert hij heel wat milder dan ik. ‘Als er bij mijn geboortedorp ineens allemaal buitenlanders met blauwe ogen‚ blond haar en een andere religie kwamen wonen‚ zou dat ook problemen geven.’ Maar na enkele weken raakt de maat vol. ‘Alsof we roofdieren zijn’‚ zegt hij over de spandoeken die waarschuwen voor oversekste mannen die Hollandse dochters komen verkrachten. Voor de aanduiding ‘testosteronbom’ heeft hij geen vertaalmachine nodig.

De voorlopig achtergebleven echtgenote van Samir vraagt zich af hoe er in Nederland over moslims wordt gedacht‚ blijkt als ik haar eind oktober opzoek in Turkije. In het appartement waar hun dochtertje net haar eerste stappen heeft gezet‚ probeert ze ‘dankjewel’‚ ‘goedendag’ en ‘hoe gaat het?’ op me uit. Dan vraagt ze: ‘Denk je dat ik nog welkom ben in Nederland?’