‘Als ik zwijg, krijg ik fysieke klachten’

Hoe herdenk je de oorlog als je vader‚ moeder of opa nazi of kampbewaker was? Zeventig jaar na dato worstelen velen nog met die vraag‚ ondervond Arend Hulshof begin mei bij een congres in voormalig nazikamp Neuengamme. Sommigen zijn nu pas bereid hun familiegeschiedenis te openbaren. ‘De waarheid zou ons gezin alleen maar onheil brengen.’

Neuengamme – De Duitse huisarts Ralph Schwerdt (1946) heeft in zijn werkzame leven veel patiënten begeleid in hun laatste levensdagen. Sommige vertelden op hun sterfbed ineens SS’er of Wehrmacht-soldaat te zijn geweest en kwamen met verhalen die ze decennialang hadden verzwegen. Alsof ze de dood pas konden aanvaarden als ze hun gruweldaden uit de Tweede Wereldoorlog hadden bekend.

Zelf liep Schwerdt ook jarenlang rond met een geheim. Hij is de zoon van Martin Weiss‚ een hoge SS-commandant van concentratiekamp Dachau‚ en eerder van werkkamp Neuengamme bij Hamburg en van het vernietigingskamp Majdanek in Polen.

Na de oorlog kreeg Weiss de doodstraf‚ in 1946 werd hij geëxecuteerd. De moeder van Schwerdt hertrouwde in 1951‚ haar zoon kreeg de achternaam van haar nieuwe echtgenoot. Over Martin Weiss sprak ze vrijwel nooit meer. Tegen haar zoon zei ze alleen dat de tweeënhalf jaar die ze met Weiss getrouwd was de mooiste tijd van haar leven was‚ en dat hij aan kampgevangenen weleens brood gaf.

Als Schwerdt begin jaren zeventig op zoek gaat naar het verleden van zijn vader en Dachau bezoekt‚ spreken zijn moeder en stiefvader hem bestraffend toe. Hoe heeft hij zijn eigen vader kunnen verraden? Daarna houdt hij zich lange tijd stil over het verleden.

Te vaak worden daders nog als slachtoffers afgeschilderd

Begin mei vertelt Schwerdt erover tijdens een congres in voormalig concentratiekamp Neuengamme‚ waar zijn vader commandant was. Ruim 100 duizend mensen zaten hier gevangen‚ meer dan de helft zou het kamp niet overleven. Zowel de nazaten van daders als die van Neuengamme-slachtoffers nemen deel aan het congres. Tegenover elkaar zijn ze openhartig en respectvol.

De tijd is rijp voor dit soort ontmoetingen‚ zegt een Duitse congresganger. ‘In de jaren zeventig zag je eens in de zoveel tijd wel iemand op straat of in de bus die zomaar begon te schreeuwen. Je wist gelijk dat die een oorlogstrauma had. Dat zullen mijn kinderen niet meer meemaken. We kunnen nu met afstand naar het verleden kijken‚ en ervan leren.’

Zwart fout

Ondanks de ontspannen sfeer is Schwerdt zichtbaar zenuwachtig. Pas een maand eerder heeft hij voor het eerst verteld over zijn familiegeschiedenis‚ in een bundel over familieleden van nazi’s. Op het podium zegt hij eerlijk het spannend te vinden het gesprek aan te gaan met kinderen van slachtoffers‚ en dat hij er slecht van heeft geslapen.

Een andere spreker is de Nederlander Rinke Smedinga (1963). Hij praat al langer in het openbaar over zijn vaders verleden. Opvallend is dat hij geen enkele verzachtende omstandigheid over hem aanvoert. ‘Hij was fout. Heel fout. Zwart fout’‚ zegt hij. ‘Mijn vader was geen slachtoffer‚ die er als jonge jongen door zijn ouders was ingerold en niets heeft geweten.’

Met zijn vader bezocht Smedinga op zijn twaalfde het voormalige kamp Westerbork in Drenthe. Zijn vader sprak verhullend over zijn betrokkenheid. Hij vertelde over ‘het Joelfeest’. ‘Goeie muziek en wat hebben we gelachen’‚ zei hij daarover. ‘Dat kunnen Joden goed‚ ze hebben echt artiestenbloed. Ik heb nooit persoonlijk een hekel aan ze gehad.’

Zijn zoon realiseert zich dan nog niet dat hij bewaker was in het kamp. De oude Smedinga zei in Westerbork zijn leraar van de mulo te hebben gezien. ‘Ik weet nog dat hij mij aankeek en me herkende’‚ vertelde hij. ‘Ik heb nog geprobeerd contact met hem te krijgen. Misschien kon ik nog wat voor hem doen‚ wat sigaretten geven‚ een extra deken.’ Hij werd echter tegengehouden. ‘Dat was niet makkelijk voor me. Het was een moeilijke tijd.’

Mijn vader was geen slachtoffer, die er als jonge jongen door zijn ouders was ingerold en niets heeft geweten

Eind jaren negentig publiceerde Smedinga op het internet een serie gedichten over hoe het was om op te groeien als kind van een dader. Hij wist inmiddels veel meer over zijn familie. Dat zijn opa en oma eveneens NSB’ers waren‚ dat zijn vader tot de eerste Nederlandse vrijwilligers behoorde die een SS-opleiding volgden en dat hij in dienst trad bij de beruchte Staatspolitie in Schalkhaar. Daarna zou hij bewaker worden in Westerbork en voor het einde van de oorlog nam hij nog dienst bij de Ordnungspolizei in Groningen.

Toen Smedinga eind jaren negentig met zijn gedichten het familiegeheim onthulde‚ waren zijn ouders zeer ontdaan en angstig voor mogelijke gevolgen. Hoewel Smedinga de voornaam en toenmalige woonplaats van zijn vader niet noemde – die houdt hij nog altijd stil – plaatsten zijn ouders voor de zekerheid extra sloten op hun voordeur. Al die jaren had Smedinga-senior zijn verleden angstvallig verborgen gehouden. In de jaren zeventig werd hij zelfs actief lid van de Werkgroep Israël‚ een pro-Israëlische actieorganisatie.

Zijn zoon kreeg veel reacties op de gedichten. ‘Vanuit Canada mailden mensen me dat ze ineens begrepen waarom hun ouders na de oorlog waren geëmigreerd.’ Er kwamen ook boze reacties en zelfs een doodsbedreiging. ‘Toen dacht ik even dat mijn vader toch gelijk had. Door de waarheid te vertellen‚ zou er onheil over ons afgeroepen worden.’ Met zijn ouders had Smedinga amper nog contact. Zijn vader stierf in 2001‚ zijn moeder vier jaar later.

Familiegeheimen

In Nederland zijn na de bevrijding 340 duizend Nederlanders vastgezet. Ze werden verdacht van collaboratie met de nazi’s. Als je hun kinderen en kleinkinderen bij elkaar optelt‚ kun je zeggen dat zo’n 1‚5 miljoen Nederlanders te maken hebben met collaboratie in hun familie. Naast Smedinga durven steeds meer nazaten daarover te praten. Sytze van der Zee‚ ex-hoofdredacteur van Het Parool‚ schreef in 1997 het boekPotgieterlaan 7over zijn jeugd met een vader die bij de NSB zat. Journalist Marcel Rözer‚ zoon van een SS’er‚ trad zestien jaar later naar buiten met het boekZo vader.

Veel Nederlanders verzwijgen echter hun familiegeschiedenis bewust. Begrijpelijk‚ zegt Smedinga. ‘Je haalt je een hoop ellende op de hals. Een van mijn kinderen heeft eens gezegd me toe te wensen dat ik het verleden kan laten rusten. Maar ik kan niet anders. Als ik zwijg‚ krijg ik letterlijk fysieke klachten.’

Ralph Schwerdt kwam er pas de laatste jaren achter dat de misdaden van zijn vader gruwelijker waren dan hij had vermoed. ‘Dat was een grote schok voor me’‚ vertelt hij de congresdeelnemers. ‘Ik dacht en hoopte dat hij slechts een kleine rol had gespeeld.’

Door nu naar buiten te treden hoopt Schwerdt ‘een boodschap’ over te brengen aan de volgende generatie. ‘Te vaak worden daders nog als slachtoffer afgeschilderd. Wehrmacht-soldaten zouden slechts hun dienstplicht hebben vervuld‚ hoor je dan‚ terwijl ook zij vreselijke dingen deden.’ Smedinga vult hem aan: ‘Uitsluiting‚ ontmenselijking en moord zijn geen daden die ons overkomen. Als we iets van de oorlog kunnen leren‚ is het dat we allemaal verantwoordelijk zijn om terreur te stoppen‚ en liever nog te voorkomen.’

Hij verwijst naar een veelgeciteerde uitspraak van de beroemde Joodse jurist Abel Herzberg. Na de oorlog vroeg een vrouw hem bij een lezing wat er moest gebeuren om te ‘voorkomen dat onze kinderen slachtoffer van geweld worden’. Herzberg antwoordde: ‘Dat is niet de goede vraag. Het gaat erom hoe we kunnen voorkomen dat onze kinderen beulen worden.’

 

Arend Hulshof publiceerde in april een biografie van zijn eind 1944 in Neuengamme overleden overgrootvader Johannes Rijpstra‚ burgemeester van het Gelderse Zelhem. Tijdens de oorlog werkte Rijpstra mee met de nazi’s en voerde hij onder meer anti-Joodse maatregelen uit. Later pleegde Rijpstra verzet‚ wat leidde tot zijn arrestatie in juni 1944.
Rijpstra’s ondergang. Het lot van een burgemeester in oorlogstijd. Querido‚ 272 p.‚ € 19‚99.