Grassoepje

Drie hele dagen was het Syrische stadje Madaya wereldnieuws: zo lang gold de toestemming van het regime van de Syrische president Bashar al-Assad aan de Verenigde Naties om hulpvoedsel naar de verhongerende bevolking ervan te brengen.

De Madayanen worden van de rest van de wereld afgesneden door troepen van Al-Assad. Tegen de tijd dat u dit leest‚ zijn de hulpvoorraden ongetwijfeld al op en koken de 42 duizend Madayanen weer soep van grassprieten en boomblaadjes‚ op smaak gebracht met peper en zout. Wanneer Al-Assad toestemming geeft voor een volgend voedselkonvooi‚ als hij die toestemming ooit nog verleent: de lieve heer mag het weten.

Madaya is geen unicum: in het vijfde jaar van de oorlog in Syrië leven 800 duizend‚ misschien wel een miljoen Syrische burgers met gebrek aan álles in belegerde gebieden. Als ze geluk hebben‚ leven ze onder een light belegering en kunnen ze zich eruit kopen door duizend dollar of (veel) meer te betalen bij wegbarricades‚ om als vluchteling door te leven.

Wie pech heeft‚ zit gevangen in een gebied waar zelfs geen muis meer uitkomt – midden in een mijnenveld‚ achter prikkeldraad – en wordt bij een eventuele ontsnappingspoging door sluipschutters onder vuur genomen.

Het uithongeren van een burgerbevolking als onderdeel van een militaire strategie is verboden volgens de Conventies van Genève‚ maar oorlogvoerende landen trekken zich daar niets van aan. Sudan‚ Somalië‚ Ethiopië‚ de VS: ze gebruiken het ‘hongerwapen’ zodra het militair te pas komt. Het is snel‚ effectief en goedkoop en hoewel de Geneefse Conventies bindend zijn‚ kom je er vaak mee weg. In voormalig Joegoslavië was etnische zuivering het doel van de oorlog en uithongering het middel.

U herinnert zich vast nog de voedselkonvooien naar het omsingelde Sarajevo. Voor ze de stad binnenreden‚ hadden Servische troepen ze zo goed als leeggeplunderd. Want dat is het bijkomende voordeel van het hongerwapen: de humanitaire hulp die je ermee uitlokt‚ kun je verkopen of zelf opeten.

Onze militaire bondgenoten gebruiken het hongerwapen ook. In 2004 moesten in het Iraakse Fallujah opstandelingen tot overgave worden gedwongen. Zelfs drinkwater mocht niet meer langs de Amerikaanse wegbarricades. Genadeloos‚ want de uitgangspunten van dit soort oorlogsvoering staan lijnrecht tegenover die van de Geneefse humanitaire beginselen.

Illustratief is het interview van Madeleine Albright in het actualiteitenprogramma 60 Minutes op de Amerikaanse tv. Het was 1996 en Albright was de Amerikaanse ambassadeur bij de VN. Het gesprek ging over het embargo tegen Irak‚ dat Saddam Hussein op de knieën moest krijgen. Irak was op slot gedraaid: niets mocht het land meer binnen.

De presentatrice legde Albright het feit voor dat al een half miljoen kinderen in Irak gestorven waren door de tekorten aan voedsel en medicijnen die waren ontstaan door de Amerikaanse economische belegering. ‘Dat zijn meer dode kinderen dan in Hiroshima. Is het die prijs waard?’‚ vroeg ze. ‘Het is een zeer moeilijke keuze’‚ antwoordde Albright‚ ‘maar… wij denken dat het die prijs waard is.’

Het is natuurlijk fijn dat de Madayanen iets te eten hebben gekregen. Maar met één voedselkonvooi plakken de Verenigde Naties leukoplastjes op een gutsende wond. Als de bonen‚ de hummus en de ingeblikte tomaten op zijn‚ beginnen de honger en het sterven weer. Het hulpkonvooi laat mensen achter in de klauwen van het regime dat tot álles bereid is om de oorlog te winnen. Je zou zó graag willen dat de VN niet alleen maar die hulphummus zouden brengen‚ maar ook eindelijk een keer hun scheur zouden opentrekken: ‘En nou is het godverdejee afgelopen! Kappen met die uithongering of er zwaait wat!’ Wat er dan zwaait‚ moet dan wel verschrikkelijk zijn‚ natuurlijk.

In de kwalificatiewedstrijden voor het WK Voetbal 2018 gaat Al-Assads legioen als een trein. Terwijl de mensen in Madaya hun grassoepjes klaarmaakten‚ won Syrië met 6-0 van Afghanistan. Wat zullen de Al-Assad-voetbalboys ongelofelijk balen als ze worden uitgesloten van deelname aan het WK.